Sluiten Toegevoegd aan Mijn programma.
Sluiten Verwijderd uit Mijn programma.
Terug Home

NVvP

vrijdag 12 april 2013 12:15 - 12:45u

P55 Functionele connectiviteit tijdens inhibitie in OCD-patiënten en siblings

Velzen, L.S. van, Wit, S.J. de, Heuvel, O.A. van den

Locatie(s): Expo Foyer

Categorie(ën): Neurowetenschappen; Postersessie

ACHTERGROND

Recentelijk is aangetoond dat gestoorde responsinhibitie voorkomt in zowel patiënten met een obsessieve compulsieve stoornis (OCD) als hun niet-aangedane familieleden. Het zou daarom een bruikbaar cognitief endofenotype kunnen zijn voor OCD. Endofenotypen kunnen bijdragen aan de kennis over de genetische achtergrond en etiologie. Verminderde inhibitie in patiënten met OCD en hun niet-aangedane siblings is gerelateerd aan veranderingen in hersenstructuur (frontaal minder grijze stof en meer grijze stof in het striatum en pariëtale cortex) en hersenfunctie (hyperactiviteit van de pre-supplementaire motorische cortex; pre-SMA). Onduidelijk is of de hyperactiviteit van de pre-SMA in patiënten en siblings veroorzaakt wordt door disfunctie van lokale hersengebieden, of samenhangt met afwijkende samenwerking (connectiviteit) tussen hersengebieden.

 

DOEL

Het doel van deze studie is om de functionele connectiviteit tijdens geslaagde inhibitie in kaart te brengen bij OCD-patiënten, siblings en gezonde controlepersonen.

 

METHODEN

41 medicatievrije patiënten, 17 onaangedane siblings en 37 gezonde controlepersonen voerden een veelgebruikte responsinhibitietaak uit, de ‘stop signal taak’, tijdens een functionele MRI. Psychophysiological interaction-analyses (PPI) werden gebruikt om de connectiviteit te bepalen tussen de bij deze taak betrokken hersengebieden: gyrus frontalis inferior (IFG), pre-SMA, subthalame nucleus, lobulus parietalis inferior, cortex cingularis anterior; en om de rest van het brein in kaart te brengen.

 

RESULTATEN

In patiënten met OCD en niet-aangedane siblings was ten opzichte van gezonde controlepersonen tijdens geslaagde inhibitie sprake van toegenomen negatieve connectiviteit tussen de linker IFG en de bilaterale amygdala en rechter hippocampus. Verder was de negatieve connectiviteit tussen de linker IFG en de thalamus en rechter parahippocampale gyrus sterker in OCD-patiënten dan in controlepersonen en siblings.

 

CONCLUSIE

Negatieve connectiviteit tussen de IFG en de amygdala tijdens inhibitie is een neurocognitief endofenotype van OCD. Mogelijk is er in patiënten en siblings extra top-downcontrole over de amygdala nodig voor succesvolle inhibitie.