Moens, S.G., Stoffers, D., Benjamins, J., Tol, M.J. van, Penninx, B.W.J.H., Veltman, D.J., Wee, N.J.A. van der, Someren, E.J.W. van
Locatie(s): 0.4 Brussels / 0.5 Paris
Categorie(ën): Neurowetenschappen; Symposium
ACHTERGROND
Variabiliteit in complexe stoornissen, zoals depressie, angst en slapeloosheid, maakt het moeilijk om ziektemechanismen en mogelijke genetische predisposities te achterhalen. Om de brug te slaan tussen een syndroom en genen is identificatie van endofenotypes belangrijk.
Slapeloosheid is, naast depressie en angst, een van de meest voorkomende psychiatrische stoornissen. Bovendien heeft slapeloosheid, naast haar positie als syndroom, een belangrijke plaats in diagnose en symptomatologie. Inzicht in slapeloosheid kan dus helpen om stemmingsstoornissen beter te begrijpen.
DOEL
Het doel van deze studie was nagaan of individuele verschillen in drie karakteristieke slaapklachten (problemen met inslapen, problemen met doorslapen, en te vroeg wakker worden) gerelateerd zijn aan structurele hersenverschillen.
METHODE
65 gezonde controlepersonen van de Nederlandse Studie naar Angst en Depressie (NESDA) ondergingen een structurele MRI-hersenscan. Lokale dichtheid van grijze stof werd gekwantificeerd met voxel-based morfometrie, om na te gaan of interindividuele variabiliteit hierin correleerde met interindividuele variabiliteit in elk van drie onderzochte slaapklachten. Deze werden gekwantificeerd middels drie geaggregeerde Z-scores van hieraan gerelateerde items uit verschillende vragenlijsten.
RESULTATEN
Interindividuele verschillen in ‘vroeg wakker worden’ vertonen een negatieve associatie met interindividuele verschillen in de dichtheid van grijze stof in de orbitofrontale cortex. Er werd geen relatie van grijze-stofdichtheid gevonden met inslaap- of doorslaapstoornissen.
CONCLUSIE
De rol van de orbitofrontale cortex in de ervaring van aangename stimuli en temperatuurcomfort zou een mogelijke verklaring kunnen geven voor de relatie tussen 'te vroeg wakker worden' en lokale dichtheid van grijze stof in dit gebied. Op het moment dat de homeostatische druk om te slapen laag is (bijvoorbeeld aan het einde van de nacht), kan men kwetsbaarder zijn voor suboptimale slaapomstandigheden die aanleiding kunnen geven tot te vroeg wakker worden.