Haan, A.M. de, Boon, A.E., Jong, J.T.V.M. de, Vermeiren, R.R.J.M.
Locatie(s): 2.1 Colorado
Categorie(ën): Diagnostiek; Psychotherapie; Symposium
ACHTERGROND
Een derde tot driekwart van de behandelingen in de kinder- en jeugdpsychiatrie wordt voortijdig afgebroken1,2. Deze drop-out (en dus onbehandelde jeugdpsychiatrische problematiek) kan op latere leeftijd voor ernstige psychische en maatschappelijke schade zorgen3,4. Om drop-out te voorkomen is het belangrijk om te weten hoe deze veroorzaakt wordt.
DOEL
Helder krijgen welke variabelen voorspellend zijn voor de vraag welke cliënten een verhoogde kans hebben op drop-out5, door een update van de literatuur (de laatste review verscheen in 1994).
METHODEN
De studies zijn gestructureerd aan de hand van twee perspectieven:
1) de setting: de verschillen in drop-out tussen praktijkstudies en randomized controlled trials (RCT).
2) de definitie van drop-out: de verschillen tussen studies waarbij de therapeut bepaalt wanneer iemand een drop-out is, en studies met een tijdsdefinitie (aantal sessies of aantal weken).
Daarnaast worden alle mogelijke predictoren en hun effectsizes gepresenteerd. Zo wordt duidelijk welke variabelen een sterke voorspellende waarde hebben voor drop-out.
RESULTATEN
Verschillende cliënt- en gezinsvariabelen (sociaal-economische variabelen, gezinssituatie, aard van de problematiek e.d.) bleken sterke voorspellers te zijn. Daarnaast waren enkele praktische en therapievariabelen (afstand van huis tot instelling, sfeer van de instelling, therapeutische relatie, in hoeverre de ouder betrokken wordt, in hoeverre men het eens is met de keuzes die de hulpverlener maakt e.d.) sterke voorspellers. Het drop-out-percentage bleek hoger te zijn in praktijkstudies dan in RCT’s, maar er bleken tussen de beide settings geen duidelijke verschillen te zijn in voorspellers. Ook de drop-out-definitie bleek geen grote invloed te hebben.
CONCLUSIE
De resultaten uit RCT’s kunnen grotendeels gegeneraliseerd worden naar de praktijk en andersom. Uiteindelijk zijn er enkele sterke voorspellende variabelen aan te wijzen. Een goed beeld van deze variabelen zorgt ervoor dat risicogroepen al vóór de behandeling geïndiceerd kunnen worden, en dat hulpverleners zich bewust worden van wat er tijdens de therapie kan gebeuren om drop-out te voorkomen.
LITERATUUR
1. Luk, E. S. L., Staiger, P. K., Mathai, J., Wong, L., Birleson, P., & Adler, R. (2001). Children with Persistent Conduct Problems who Dropout of Treatment. European Child and Adolescent Psychiatry, 10, 28-36.
2. Navridi, E., & Midgley, N. (2006). An exploratory study of premature termination in child analysis. Journal of Infant, Child, and Adolescent Psychotherapy, 5(4), 437-458.
3. Domburgh, L. (2009). Very young offenders. Characteristics of children and their environment in relation to (re)-offending. (Dissertatie.) Amsterdam: Vrije Universiteit.
4. Sytema, S., Gunther, N., Reelick, F., Drukker, M., Pijl, B., & Land, H. van ‘t (2006). Verkenningen in de kinder- en jeugdpsychiatrie. Een bijdrage uit de psychiatrische casusregisters. Utrecht: Trimbos-instituut.
5. De Haan, A.M., Boon, A.E., de Jong, J.T.V.M. & Vermeiren, R.R.J.M. (2012). Treatment dropout in outpatient child and adolescent mental health care. Accepted for Clinical Psychology Review.