Selectieve preoperatieve MRI bij mammacarcinoom: vergroot het de kans op een (onnodige) mastectomie?
Kleipool, M.M., Weimann, M.N., Koffeman, G.I., Steller, E.Ph., Fauquenot-Nollen, A.M.B., Vrouenraets, B.C.
Locatie(s): Foyer
Categorie(ën): Posters
Het routinematig gebruik van magnetic resonance imaging (MRI) bij patiënten met mammacarcinoom die op grond van conventionele diagnostiek in aanmerking komen voor mammasparende therapie leidt in vergelijkende studies tot een hoger percentage mastectomieën. Of dit bij selectief gebruik van MRI bij individuele patiënten ook het geval is, is minder goed bekend. Wij onderzochten de invloed van selectief gebruik van preoperatieve MRI op de behandeling van individuele mammacarcinoom patiënten.In de periode van 1-2009 tot 9-2011 ondergingen 137 patiënten met een primair mammacarcinoom een preoperatieve MRI op grond van een van de volgende criteria: discrepantie tussen klinisch, mammografisch en/of echografisch onderzoek, lobulair carcinoom, (hooggradig) DCIS van onduidelijke grootte en/of met verdenking op invasie, T4-tumor en neo-adjuvante chemotherapie. Incidentele/additionele bevindingen op de MRI werden geverifieerd met mammografie (vergrotingsopnamen) en second look echografie, zo mogelijk met het verkrijgen van PA. De gemiddelde leeftijd was 54 jaar (28-85) en 44 (32,1%) kwamen via het BOB. Op basis van verslagen van preoperatieve multidisciplinaire besprekingen en aantekeningen in het patiëntendossier werd vastgesteld of MRI invloed had op het initiële behandelplan dat was opgesteld op grond van de conventionele diagnostiek. Tevens werd onderzocht of de (extra) bevindingen op de MRI werden teruggevonden in het pathologierapport van een eventuele mastectomie.Additionele bevindingen op de MRI werden gezien bij 50 vrouwen (36,5%) (Fig. 1). Het initiële behandelplan werd veranderd bij 15 van hen, maar bij twee patiënten was dit op eigen verzoek. Van de overige 13 patiënten ondergingen er 12 een mastectomie op grond van de MRI (12/137 (8,8%)). Bij één patiënt werd de voorgestelde mastectomie gewijzigd in een mammasparende operatie (1/137 (0,7%)). Bij negen van de 12 ablatief behandelde patiënten (9/12 (75%)) werden de additionele MRI-bevindingen teruggevonden in de uiteindelijke PA. Bij de overige drie patiënten (3/12 (25%)) konden de bevindingen op de MRI niet worden teruggevonden. Daarnaast werden bij 18 patiënten (13,1%) op de MRI afwijkingen gezien in de contralaterale mamma waarvan er 4 (2,9%) maligne bleken.Bij selectief gebruik van MRI, zoals ook in de huidige richtlijn wordt geadviseerd, is de kans op een ‘terechte extra’ mastectomie 6,6%, tegenover 2,2% van de patiënten waarbij door de MRI een ‘onnodige’ mastectomie plaatsvindt. Of dit tot een betere lokale controle en uiteindelijk overleving leidt is onbekend. De uiteindelijke waarde van selectieve MRI bij mammacarcinoom dient in groter prospectief onderzoek te worden vastgesteld.
- Over Kleipool, M.M.
- Over Weimann, M.N.
- Over Koffeman, G.I.
- Over Steller, E.Ph.
- Over Fauquenot-Nollen, A.M.B.
- Over Vrouenraets, B.C.