Risicofactoren voor het optreden van naadlekkage bij rectumcarcinoom: resultaten van de Dutch Surgical Colorectal Audit
Malm, S., Snijders, H.S., Neijenhuis, P.A., Kroon, H.M.
Voorzitter(s): Dr. J.W.A. Burger & dr. J.M.T. Omloo
Locatie(s): Zaal 80/81
Categorie(ën): Parallelsessie; Topic: colorectaal
Introductie:
Een naadlekkage is een ernstige complicatie na een low anterior resectie (LAR) met een primaire anastomose die een hoge mortaliteit tot gevolg heeft. Met behulp van de database van de Dutch Surgical Colorectal Audit (DSCA) onderzochten wij hoe vaak naadlekkage en de daarmee gepaard gaande mortaliteit na een LAR in de Nederlandse ziekenhuizen voorkomt. Tevens probeerden wij risicofactoren voor het ontstaan van een naadlekkage te identificeren.
Methoden:
Alle patiënten uit de DSCA die in Nederland tussen januari 2009 en maart 2012 een LAR ondergingen gevolgd door het aanleggen van een primaire anastomose konden worden geïncludeerd. Multivariate analyse werd verricht om risicofactoren te identificeren op het ontstaan van een naadlekkage in het algemeen en op een ‘milde’ of ernstige’ naadlekkage specifiek. ‘Milde’ naadlekkage werd gedefinieerd als een naadlekkage zonder de noodzaak tot chirurgische interventie terwijl ‘ernstige’ naadlekkage werd gedefinieerd als een naadlekkage waar chirurgische interventie noodzakelijk bleek.
Resultaten:
In totaal ondergingen 3010 patiënten een LAR gevolgd door het aanleggen van een primaire anastomose. Bij 321 patiënten (11%) werd postoperatief een naadlekkage vastgesteld; van hen hadden 205 (64,7%) een ‘ernstige’ naadlekkage. De mortaliteit na een naadlekkage was 5% (16/321) en dit was 1,4% bij de patiënten zonder naadlekkage (38/2689; p<0,001). Na een ‘ernstige’ naadlekkage was de mortaliteit hoger dan na een ‘milde’ naadlekkage, maar dit verschil was statistisch niet significant (respectievelijk 5.9% en 3.6%; p=0,375). Uit de multivariate analyse bleek dat het aanleggen van een ontlastend (ileo)stoma een lagere kans geeft op het ontwikkelen van zowel een naadlekkage in het algemeen (OR=0.56; CI 0.43-0.73) als van een ‘ernstige’ naadlekkage (OR=0.15; CI 0.08-0.29). Bij patiënten die door middel van een laparoscopische ingreep behandeld waren kwamen naadlekkages in het algemeen minder vaak voor (OR=0.77; CI 0.60-0.99). Mannen hadden een verhoogd risico op een ‘ernstige’ naadlekkage (OR=2.40; CI 1.31-4.41). Neo-adjuvante chemotherapie of chemoradiatie gaf geen verhoogd risico op het ontstaan van naadlekkage, evenmin als een distale anastomose.
Conclusie:
Uit de gegevens van de DSCA blijkt dat naadlekkage in de huidige Nederlandse praktijk een frequent voorkomende complicatie is na een LAR en gepaard gaat met een hoge mortaliteit. Het aanleggen van een ontlastend (ileo)stoma vermindert de kans op zowel een naadlekkage in het algemeen als op een ‘ernstige’ naadlekkage. Patiënten die laparoscopisch worden geopereerd hebben een lagere kans op het optreden van een naadlekkage in het algemeen terwijl mannen een verhoogde kans hebben op het ontwikkelen van een ‘ernstige’ naadlekkage.