Sluiten Toegevoegd aan Mijn programma.
Sluiten Verwijderd uit Mijn programma.
Terug Home

NVvH

donderdag 30 mei 2013 15:55 - 16:05

De volumenorm voor oesofagusresecties: hoe ver moeten we gaan?

Henneman, D., Dikken, J.L., Putter, H., Lemmens, V.E.P.P., Geest, L. van der, Van Hillegersberg, R., Velde, C.J.H. van de, Wouters, M.W.J.M.

Voorzitter(s): Dr. G.A.P. Nieuwenhuijzen & drs. W. van der Meij

Locatie(s): Baroniezaal

Categorie(ën): Parallelsessie; Topic: GE

Veel studies tonen aan dat de postoperatieve mortaliteit en langetermijnoverleving na oesofagusresecties beter zijn in hoog-volume ziekenhuizen in vergelijking met laag-volume ziekenhuizen. Dit heeft in Nederland geleid tot een minimale volumenorm van tien oesofagusresecties per ziekenhuis per jaar vanaf 2007, en twintig per jaar vanaf 2012. Echter, de definitie van een ‘hoog volume ziekenhuis’ variëert sterk in de literatuur (>7 tot >80) en vaak is deze arbitrair gekozen. Hierdoor wisselt de minimale volumenorm tussen de verschillende landen die een dergelijke norm hanteren. Er is geen wetenschappelijk bewijs voor een optimale minimale volumenorm voor oesofagusresecties. Het doel van deze studie is het bepalen van de optimale volumenorm voor oncologische oesofagusresecties.

Data werd betrokken uit de Nederlandse Kankerregistratie. De 6-maands- en 2-jaarsoverleving werden geanalyseerd met gestratificeerde Cox-regressie, gecorrigeerd voor case-mix, multimodale therapie en diagnosejaar. Het verband tussen ziekenhuisvolume en uitkomst werd geanalyseerd met cubic splines, waarbij aan de huidige volumenorm van 20 per jaar een Hazard Ratio (HR) van 1 werd gegeven.

Tussen 1989 en 2009 ondergingen 10.025 patiënten een oesofagusresectie voor stadium I-III oesofaguscarcinoom in Nederland. Het percentage resecties verricht in een ziekenhuis dat meer dan 20 resecties per jaar deed steeg van 6.9% in 1989 tot 63.9% in 2009. De verdeling over de verschillende volumecategorieën was 1-20 (7103 patiënten, 71%), 21-40 (865, 8%), 41-60 (890, 9%), ≥61 (1167, 12%).

De volume-uitkomst curve voor 6-maands overleving (figuur 1) toont een sterke afname van de HR bij volumes boven de 20/jaar tot 0.70 bij 60/jaar (95%CI 0.60-0.75). Boven de 60/jaar treedt geen verdere daling van de HR op. De volume-uitkomst curve voor

de 2-jaars overleving toont een daling van de HR tot 0.85 bij 55/jaar (CI 0.79-0.91), waarna geen verdere daling van de HR optreedt (figuur 2).

Conclusies: centralisatie van oesofagusresecties tot een minimumvolume van twintig per jaar is effectief geïntroduceerd in Nederland. Op basis van de huidige dataset kan geconcludeerd worden dat centralisatie in Nederland tot een volume van 50-60 per jaar zal leiden tot een daling van de postoperatieve mortaliteit en een toename van de langetermijnoverleving. Verdere centralisatie kent echter logistieke consequenties voor zowel het ziekenhuis als de patiënt waar rekening mee gehouden moet worden. Verdere centralisatie van oesofagusresecties in Nederland zou niet alleen gestuurd moeten worden op huidige aantallen (volumegestuurde centralisatie) maar op case-mix gecorrigeerde verschillen in uitkomsten tussen ziekenhuizen (uitkomstgestuurde centralisatie) welke op termijn vanuit de Dutch Upper GI Cancer Audit beschikbaar zijn.

Figuur 1. Ziekenhuisvolume-uitkomst curve voor 6-maandsoverleving na oesofagusresecties.
Figuur 2. Ziekenhuisvolume-uitkomst curve voor 2-jaarsoverleving (conditioneel op 6-maanden overleving) na oesofagusresecties.